Het middelpunt van het groene Vechtdal

De Overijsselse Vecht

De Overijsselse Vecht is een regenwaterrivier in Duitsland en Nederland. Zij is 167 kilometer lang waarvan 60 km in Nederland. Haar oorsprong ligt in het Münsterland en zij mondt bij Zwolle in het Zwarte Water uit met een debiet van 45 tot 83 kubieke meter per seconde.

Het stroomgebied van de Vecht beslaat 3780 vierkante kilometer. In Duitsland wordt de rivier Vechte genoemd. De eerste schriftelijke vermelding van de Overijsselsche Vecht stamt uit omstreeks 1232.

Loop van de rivier

In het Münsterland liggen verschillende bronnen van de Vecht. Zo wordt een bron gevormd door de slotgracht van het kasteel Darfeld. Over een andere bron gaat de sage dat rond het jaar 400 prins Vechtan er bij het oversteken verdronken zou zijn.

Zijn naam leeft voort in de naam van de rivier. Belangrijke zijrivieren die zich bij de Vecht voegen zijn de Steinfurter Aa, de Dinkel, het afwateringskanaal bij Gramsbergen, die de functie van de Kleine Coevordense Vecht heeft overgenomen waar een deel van Zuidoost-Drenthe op afwatert, en de Regge.

Belangrijke plaatsen en gemeenten langs de Vecht zijn: Metelen, Wettringen, Schüttorf, Brandlecht, Nordhorn, Neuenhaus, Hoogstede, Emlichheim, Gramsbergen, Hardenberg, Ommen, Vilsteren, Dalfsen en Zwolle.

Betekenis van de rivier voor de scheepvaart

De Vecht heeft, tot ver in de 19e eeuw, een belangrijke rol gespeeld in de scheepvaart. De rivier kende een onregelmatig debiet, waardoor in de zomermaanden de waterstand wel eens extreem laag kon zijn.

De rivier was eigenlijk alleen goed bevaarbaar in de waterrijke tijd, ongeveer van oktober tot april. In de zomermaanden viel de rivier bijna droog en lag de scheepvaart soms weken achtereen stil. Bovendien was de rivier erg bochtig. De vaartijd van Zwolle naar Nordhorn was ongeveer 6 dagen, terwijl een schipper in 2 dagen van Amsterdam naar Zwolle voer.

De zompen die men daarvoor gebruikt waren hieraan aangepast zodat men zo lang mogelijk door kon varen. Bij een te lage waterstand werden er door de schippers dammetjes in de rivier opgeworpen. Zodra er voldoende water was verzameld, stak men de dam door en kon men weer (een stuk) verder varen. Dit was overigens op alle rivieren in Oost-Nederland een gangbare praktijk: het varen daar waar geen water was.

Over de Vecht werd veel Bentheimer zandsteen, dat een belangrijk bouwmateriaal was, vervoerd. Bij de grens moesten hoge tolgelden worden betaald. Om deze te ontlopen werd er door de schippers veel gesmokkeld. Er zijn veel voorbeelden bekend: zijden spek werden tegen het boord gespijkerd en b.v. schinken werden aan een touw onder water meegetrokken. Werd een schipper betrapt, dan werd lading en schip verbeurd verklaard. Tegen betaling kon hij dat dan terug kopen. Indien men het geld niet beschikbaar had, werd men door andere schippers geholpen.

Om de vaartijd naar Zwolle te verkorten, werd hiervoor rond 1600 de Nieuwe Vecht gegraven. Zwolle had namelijk het stapelrecht op alle goederen die over de Overijsselse Vecht werden vervoerd. In het midden van de 19e eeuw kwamen het kanaal de Dedemsvaart en haar zijtak de Lutterhoofdwijk gereed. Zij vormden een kortere vaarweg tussen Coevorden en Zwolle en dat betekende dat het belang van de Vecht als vaarweg verminderde.

Waterwerken

In 1908 werd de rivier gekanaliseerd en werden er vele bochten afgesneden. Door deze en andere waterwerken daalde het water in de rivier naar een laag niveau en moest men in 1920 besluiten om stuwen De Haandrik, Ane (inmiddels afgebroken) Hardenberg, Diffelen (bij Mariënberg), Junne (iets ten oosten van Ommen), Vilsteren en Vechterweerd (bij buurtschap Marshoek, tussen Dalfsen en Zwolle).

De rivier is vanaf de monding bij Zwolle tot de stuw bij Junne bevaarbaar voor schepen. Dat komt doordat de stuwen benedenstrooms van Junne wel schutsluizen hebben en de stuw bij Junne zelf en verder stroomopwaarts niet.

Bron: wikipedia.org